HOOFDSTUK II

DE VERZETSMAN IS EEN MUIS DIE ZICH VERBERGT VOOR DE KAT.



Deze uitspraak komt van een vriend, en had weliswaar betrekking op militaire acties met weerstanders, waarvoor die verzetslui niet waren opgeleid. Herhaalde malen zullen Feldgendarmen onverwachts binnenvallen, brutaal en hooghartig. Dodelijke aanslagen op collaborateurs namen gaandeweg toe in heel Limburg. Gestapo,
Sicherheitsdienst en verraders doorkruisten de streek, en doorzochten afgelegen boerderijen op zoek naar radiozenders, werkweigeraars en vluchtelingen. Nol en Lambert konden hun gastgezinnen niet langer in gevaar brengen. Hun bosleven ving aan.
Oefening baart kunst. Ze werden zeer bedreven in het uitgraven en camoufleren van in hoek en kant weggemoffelde kuilen. Ze brachten er telkens maar enkele weken door en zochten vervolgens naar een nog meer geschikte plaats. Hun voorkeur ging uit naar glooiingen in een bos of struikgewas. Na het uitgraven, werd de aarde uitgestrooid en werden boomstammen, stro, twijgen en een laag aarde aangebracht om een deklaag te vormen. Ze lieten het gras bijgroeien of plantten er zelf kleine dennetjes op. Hun best gelukte kuil bedroeg tot vier meter en half in het vierkant en had een luik van 45 cm op 45 cm. Op het gehucht De Roosen groeven ze schuilplaatsen in verlaten stukken bos en hei. Jan Jutten, een oude grenswachter, leerde Nol schieten met een oude trommelrevolver, caliber .45. Dat gebeurde wanneer de Wehrmacht in de omgeving grote manoeuvres en schietoefeningen hield. De schoten gingen toch verloren in het overheersende lawaai. Op de Rooie Pier hielden ze het al evenmin op één schuilplaats.
Die in het Kerkebos te Lommel was echter een juweeltje, met verlichting dankzij een autobatterij. Ze bleven in contact met hun makkers, die op hun hulp konden blijven rekenen. Tot Royers aangehouden werd, hielpen ze hem herhaaldelijk met de radiozender. Verder kreeg Nol meer tijd om te lezen, te tekenen en te zonnebaden !

Nol vertelt:


Met de fiets van Johan Pelzmann, de Oostenrijkse deserteur, reed ik naar een afspraak. Een Duitse soldaat versperde me onverwachts de weg. " Halt !" Controle ? Had de man de Duitse legerfiets opgemerkt ? Als de wind schoot ik het bos in en wanhopig sprintend volgde ik de smalle kronkelende wegeltjes tot ik in mijn haast tegen een boom aanreed.
Ik wierp de fiets tussen de struiken (waar ik hem later zou terugvinden). Ik hoorde mijn achtervolger naderen en holde een korenveld in. Een zeer uitputtende onderneming, want de stengels haken zich vast rond je benen, en hoe vlugger je wil lopen, hoe feller ze gaan stremmen.
Aan de overkant zag ik een vrouw met een fiets, maar ik was te vermoeid om hem af te pakken, en zij vluchtte verschrikt.
Ik waadde doorheen de Dommel, vond een schuur en verborg me in het hooi. Dat was de boer niet ontgaan. Hij stelde voor me wat soep te brengen. De honger neep, maar ik weigerde. "Ze zoeken me. Ga in huis en doe alsof je van niets weet." Toen het me veilig leek, sloop ik weg. Ik was ontsnapt. Als de Moffen de bossen doorzochten, gebruikten ze soms honden. Die vreesden wij het meest. We hadden ronde plaatjes gekregen ter grootte van een doosje schoensmeer. Die moesten we op onze vluchtweg achterlaten zodat de dieren het spoor bijster zouden geraken. Er stond een Engelse tekst op gedrukt.
Hadden ze die ooit op ons gevonden, waren we zeker vogels voor de kat. Zulk soort bandieten schoten ze ter plekke dood.
Toen we nog op de Roosen verborgen zaten, zijn we 's nachts met een viertal ergens tussen het Lindel en Eksel de wapens voor onze groep gaan afhalen. De veldwachter, Harrie Bergs, was erbij betrokken. Achteraf kwam hij terecht in een concentratiekamp. We ontvingen een Brengun, twee mitrailletten, bijhorende munitie en een paar dozijn Mills granaten. Behalve Thieu Vanderfeesten had niemand zijn legerdienst volbracht, noch enige gevechtservaring opgedaan.

We wikkelden het wapentuig in geolied papier en begroeven het voorlopig, goed afgedekt, op de Roosen, op zo'n 500 meter van de woning van Kupke Schildermans.
Ze zijn later wel goed van pas gekomen !
In die kuilen werden we geplaagd door piepkleine kevertjes. Die beten zich vast, wat erg pijnlijk was. Bij de Russen te Kaulille liep ik ook nog schurft op. De dokter gaf mij de geneesmiddelen van die tijd, zinkwit als ik me goed herinner.
's Nachts ging ik me dan wassen in het kanaal en smeerde me er vervolgens mee in. De huid sloeg wit uit en voelde pijnlijk aan. Emonts Pohl, de toegewijde verpleger van de Parachutisten, zal me er in Tervuren helemaal van genezen. De Russen drongen voortdurend aan om hun namen op te geven aan Londen. Ze wilden bewijzen verzamelen om zo hun overheid na de oorlog te kunnen overtuigen dat ze ontsnapt waren uit krijgsgevangenschap en de strijd hadden voortgezet als partizaan. Een Russisch soldaat mocht zich nooit overgeven en moest desnoods sterven op zijn post !
Tijdens mijn bezoek aan Rusland achteraf vernam ik van overlevenden dat velen waren terecht gekomen in Siberië. Marcel Royers zond vaak uit langsheen het kanaal te Kaulille, Lozen of Neerpelt. Wij waren dan schildwacht en stonden op de uitkijk. Marcel woonde met zijn echtgenote bij Jan Deckx te Kaulille. Ze hebben hem in zijn bil geschoten en naar een concentratiekamp gestuurd, evenals zijn vrouw en Jan Deckx.
We werden op de hoogte gebracht van een grote wapendropping van 16 containers te Kleine Brogel. De code was streep, punt. Thieu en Royers waren er. Royers was vermomd om onbekend te blijven voor de helpers. Het wachtwoord was "Hebt ge vuur voor mij ?" en het antwoord "Neen, ik rook niet."
Toen ik me naar de afspraak spoedde, liep ik een onwetende boer tegen het lijf die om middernacht met razende tandpijn rondliep. Hij had geen vuur !
De onderneming mislukte twee maal. We vernamen achteraf dat een vliegtuig was neergeschoten te Neeroeteren. Vier Amerikanen die zich met hun parachute hadden kunnen redden, zouden door Charel Willekens worden weggebracht. Dokter Smet verzorgde twee van hen. De evacuatielijn was echter onderbroken en dus moesten wij ze verbergen in onze kuil op de Rooie Pier. Gertrude, de Hongaarse die voor de oorlog als kind was opgenomen door Dr. Smet, gaf ons voor hen dekens uit zijn voorraad.
Toen we er mee aankwamen in onze kuil, vonden we onze gasten totaal ontredderd terug, radeloos en bibberend van de kou. We konden dat wel begrijpen. Zij kwamen uit de Britse weelde van wat wij een overvloed aan eten en verzorging zouden noemen. Vier weken bleven ze bij ons ondergedoken. Er kwam ook nog een Nieuw-Zeelander bij. Deze mannen hadden niet het minste benul van onze voedselproblemen.
Wij schrokken toen we zagen hoe ze de konfituur twee vingers dik op hun brood smeerden !
Zelfs in onze gelukkige dagen konden wij ons dat niet veroorloven ! Ze leden ontzettend onder de honger, veel meer dan wij. Gelukkig bracht onze zus elke middag Thieu's Winterhulpsoep naar het bos. Charel Willekens heeft de mannen uiteindelijk weggebracht naar het Lindel in de omgeving van het Hobos. We hadden veel contact met de Oostenrijkse deserteur Johan Pelzmann. Deze moegetergde S.S.-er had in een vlaag van woede zijn officier doodgeschoten en was het kamp te Leopoldsburg ontvlucht met een legerfiets, een revolver en een granaat. Theo Spooren had hem aan burgerkleren geholpen. Onze chef vertrouwde hem niet: de beste Pruis heeft nog een paard gestolen ! Indien ze hem te pakken kregen, zou hij teveel mensen kunnen verraden.
De Salaetsen moesten hem maar doodschieten !
Wij konden het niet over ons hart krijgen, en zeven maanden lang groeide de vriendschap. Pelzmann zou als tegenprestatie de collaborateur Melsen moeten neerschieten.
Wij raadden hem dat af, daar het onnodige zoekacties en wraaknemingen zou uitlokken (Melsen en Heilmans werden na de oorlog gefusilleerd). De overmoedig geworden Oostenrijker vloog uiteindelijk tegen de lamp. Hij floot de meisjes na die van hun werk te Kaulille terugkeerden. Die gingen zich beklagen bij een Duitsgezinde. Ze hebben hem toen zwaar gefolterd. Eerst mishandelden ze hem, bonden dan zijn handen vast en plaatsten hem op een halve meter van de muur. Driehonderd man hebben ze ingezet om er de bossen te doorzoeken. Hij had het lang genoeg uitgezongen en de vogels waren al gevlogen ! Voor verder verhoor werd hij overgebracht naar Brussel. De bevrijding kwam geen dag te vroeg, en hij kwam terecht in Groot-Brittannië als krijgsgevangene. Met zijn allen hebben we een brief ondertekend, en zo werd hij ontslagen en kon hij terugkeren naar Oostenrijk. Sindsdien is hij in dankbaar contact gebleven met de familie Bierkens.
Hij had niemand verraden. Op die hoeve verbleef ook Michel Swarts, een Joods schilder en leraar Esperanto. Hij was een zeer angstig man. Begin 1944 vertelde hij ons over de concentratiekampen en de verbrandingsovens. Zulke onmenselijke verhalen konden wij niet geloven. Die gruwel kon onmogelijk waar zijn ! … De Gestapo viel binnen in dat gezin met twaalf kinderen. Bierkens werd geslagen en mishandeld en vervolgens legden ze hem op het scherfbord en drukten het scherfmes op zijn keel zoals wij stro kappen. Hij heeft dan gesproken maar had voldoende tijd gewonnen opdat iedereen kon vluchten. De angstige Jood kregen ze evenmin te pakken. Op de Rooie Pier zaten ook Russen verborgen, zoals te Kaulille en te Reppel. Ook zij verscholen zich in kuilen die zij 'tunnel' noemden. Over de lengte van een met struiken begroeide berm groeven ze een deel af. Ze herstelden de helling door die af te dekken met stevige materialen. Ze verdoezelden het geheel zodat hun tunnel na camouflage onopvallend en onzichtbaar werd. Ze stelden rechtbanken samen met rechters, aanklagers en pleiters. Wit-Russen, Oekraïners en verplicht weggevoerden waren zo al verdacht van collaboratie en kregen het nu hard te verduren.
De hoofdvraag was: "Welk was de toestand aan het front toen je krijgsgevangen werd genomen ?" Politieke problemen van voorheen speelden mee, evenals die op persoonlijk vlak. Eén van de veroordeelden smeekte: "Belg, help mij !" Maar wat kon ik doen ? Ik deed een poging, sprak in zijn voordeel en voerde aan dat de bossen niet uitgestrekt genoeg waren om twee partijen te herbergen. Hun besluit was: "Ze hebben ons al eens verraden !" Ik werd nu met andere ogen aanzien. Die nacht sliep ik tussen zes Russen in een afzonderlijke kleine tunnel. Ik liep er trouwens het schurft op. Als ik eens ging plassen bleven ze wantrouwig bij me. Ze hadden ook wat graag mijn revolver gestolen. Op enkele kilometers daar vandaan stortte een vliegtuig neer. De Russen waren er het eerst bij. In de omgeving vonden ze een bemanningslid als het ware in de grond geboord, in zittende houding en rechtgehouden door een tak die door zijn nek zijn hoofd doorboorde. We hebben hem in asfaltkarton gewikkeld en begraven. Met steentjes tekenden we een kruis op zijn graf en de Russen een hamer en sikkel. Na de bevrijding werd hij opgegraven. Het was een Canadees.
Toen we met het Regiment in Flensburg aan de Deense grens lagen, heeft Willy Hendrickx voor mij nog een brief opgesteld in het Engels.Die hebben we verzonden naar een zeker Miss Bailey, samen met een gedicht dat de dode op zak had. In 1946 kwamen Engelsen mij ondervragen op het werk. De officier was niet tevreden: wij zouden het lijk beroofd hebben.br> Hij vergat daarbij dat de Russen het lang voor ons hadden gevonden.



Jaak Daemen

VERVOLG HOOFDSTUK III