HOOFSSTUK I

MIJN TWEEDE VLUCHT NAAR FRANKRIJK 1943

In januari 1943 werd het de hoogste tijd om onder te duiken, te vluchten. Er werd verteld dat je drieduizend frank nodig had om de Franse grens over te steken. Mondvoorraad, sardienen bijvoorbeeld, kon je ook maar beter voorzien. Jan had geen enkel contact met vluchtroutes. Zijn familie stelde hij niet op de hoogte van zijn voornemen. Met zijn bakkersgezel Lievin Dewaele sprak hij af om samen te vertrekken. Zijn zus kreeg opdracht om de baas te verwittigen dat hij ziek was. Ze vertrokken met de trein naar Kortrijk, maar vooraleer die het station binnenreed, sprongen ze er af. Zijn zus, die in Kortrijk woonde, verleende hen onderdak voor die eerste nacht. Zijn schoonbroer wisselde hun spaarcentjes om in Franse munt. De reis naar Parijs kon beginnen. Jan wist zich wat te behelpen met 'schoolfrans'. Zijn gezel verstond geen woord, en dat maakte hem gedurende de hele reis onzeker en volledig afhankelijk van Jan.
Na enig zoekwerk in het onbekende Parijse station, vonden ze de trein naar Bordeaux. Het geluk stond nog steeds aan hun kant en zo bereikten ze Dax. Verscholen in het donkerste hoekje van de wachtzaal brachten ze er een nacht door op de bank.
Geschrokken sprongen ze overeind ! "Wat doen jullie hier ?" vroegen de gendarmen. -"We gaan naar Lourdes om er te bidden voor genezing, ik ben ernstig ziek in mijn hoofd." -"Meekomen ! " Ze volgden met hangende pootjes. Zou dit het einde betekenen van hun avontuur ? Eén van de wetsdienaars wilde hen wel laten gaan, maar de andere deed moeilijk. Jan bepleitte zo goed mogelijk zijn zaak. Plots bleef hij staan en hield ook zijn makker tegen. De twee gendarmes deden alsof hun neus bloedde en stapten verder. Ijlings repten onze beide vluchtelingen zich naar het station. Daar wachtte hen een warm lokaal, maar ze verkozen zich te verschuilen in de nabijheid en te wachten in de kou. Zodra de reizigers begonnen aan te komen, kochten ze een tiket naar Pau.
Hun geluk bleef echter niet duren en in Orthez sloeg het onheil toe. "Ihre Papieren" . Tevergeefs toonde Jan zijn verminderingskaart op het spoor van de Bond voor Kroostrijke Gezinnen. "Mitkommen !" Ze moesten de Duitse officier vergezellen. Daar het middag werd, en hij oordeelde dat eten belangrijk was, moesten ze mee naar een restaurant. In afwachting sloot hij hen op in een kamer aan de achterkant van het gebouw. Plots fluisterde Iemand van het huis hen toe "Filez !", opende het venster en toonde hen de te volgen weg. Het huis was tegen een helling gebouwd en daardoor bevond het raam zich amper twee meter boven de grond. Als hazewinden namen ze de benen. Ze konden een Duitse patrouille met hond ontwijken daar ze de wind mee hadden zodat het dier hen niet kon ruiken. Ten einde raad gingen ze aankloppen aan een afgelegen hoeve. Ze trokken een goede kaart want het waren patriotten. Ze kregen een stevige maaltijd en mochten slapen op de hooizolder. 's Anderendaags begeleidde de tienjarige zoon hen tot op de baan naar Pau. Het werd een lange marsch. Ze troffen een station aan. Er liepen echter mannen rond met een witte armband: collaborateurs ! Dan maar weer verder, en bij voorkeur in het donker .... Gevaar ! Lange tijd zaten ze weggedrukt tegen de oever van een riviertje, in de regen, de voeten in het water. Het ergste was nog om de wanhoop, de ellende en de ontmoediging te overwinnen. Ze verlieten de streng bewaakte hoofdweg en bereikten uiteindelijk Haut de Gan, waar ze het adres opzochten dat hen was meegegeven door de boer van Orthez. Het was het stadhuis, hotel de ville, en niet een hotel ! Ze namen bedeesd plaats in een zaaltje waar ook Duitse officieren zaten te wachten. De burgemeester was er niet gerust in en vreesde voor hun aanhouding. Hij zond beiden naar een klein hotelletje met verbod zich nog te vertonen. Drie dagen mansardekamer werd hun lot, onderbroken door eetmalen in de keuken. Na de spanningen van de afgelopen dagen voelden ze zich weer opgelucht, en ze keken de toekomst optimistisch tegemoet. Een heer kwam hen opzoeken. Het was mijnheer Decoene, een Kortrijks industrieel. Ofschoon zij er zich geen rekenschap van gaven, legden zij nu hun lot in de handen van een Geheim Agent. -"Vertrek morgenvroeg om 5 uur met een gids. Houd 1600 frank per persoon klaar." Met een taxi reden ze van Oloron tot Tarbes. Behalve Jan en zijn gezel waren er ook nog Louis Decoene, zijn meestergast en de heer Neerinckx, ook een industrieel.
( klik op de kaart of foto's om te vergroten )
Decoene woondete Toulouse, waar zijn vader een borstelfabriek uitbaatte. Achteraf vernam Jan dat Melsens en Holvoet (die beiden als SAS zouden sneuvelen) voordien in Toulouse door de familie Decoene waren opgevangen tijdens hun ontsnappingstocht. In een bos nabij Tarbes vervoegden ze een groep van zesenvijftig vluchtenden onder wie verschillende Joden. Vóór het vertrek eiste de gids de uitbetaling en honderdduizend frank om hen over de Pyreneeën te loodsen. Uit eigen zak legde Decoene twintigduizend frank bij, om de mannen aan te porren. Na overnachting in een schaapstal vertrok de groep in de richting van de Pic Des Escaliers. Al vlug begonnen de zware koffers hun tol te eisen. Jan had zijn koffer achtergelaten en de belangrijkste spullen verdeeld over zijn zakken, of omgehangen. Hij bleef voortdurend zo dicht mogelijk bij de gids. Tijdens de steeds steiler en moeilijker wordende klim geraakte de colonne meer en meer uitgerokken. Plots werden ze beschoten vanop een hoogte aan de andere kant van een diepe, brede ravijn. Het geweervuur, hoewel niet nauwkeurig, sloeg vervaarlijk dichtbij in. Iedereen zocht dekking. Een klein groepje, waaronder Jan, was met de gids verder gelopen. De patrouille op de andere berg zou urenlang moeten dalen en klimmen om hen terug in te halen. Het groepje hield halt in de sneeuw opdat de anderen zouden kunnen aansluiten. Na lang wachten, bibberend van de kou, trok de fel geslonken groep verder. Ze waren nog met zesendertig ! Het stijgende wegeltje werd steeds smaller en veranderde in niet meer dan een paadje. Het was hooguit een meter breed, met ijs bedekt, links een rotswand en rechts in het donker een niet te peilen ravijn. Sommigen waren niet langer in staat om hun bezittingen mee te sjouwen, en ze boden geld aan vrijwilligers die hun koffers wilden dragen. Jan was maar al te blij zijn handen vrij te hebben om zich vast te klampen aan de rotswand. Zo worstelden en zwoegden ze zich doorheen de eindeloze nacht. Daarna bleek een lange rustpauze broodnodig, want iedereen was uitgeput.

Jaak Daemen

VERVOLG HOOFDSTUK II

Return